Ik kan het me nog goed herinneren: mijn eerste chemokuur. Daar zat ik dan, met mijn naaldenangst. Ik zie nog zo voor me hoe ik in die stoel zit, met een handdoekje over mijn rechterarm, zodat ik maar niet hoef te zien hoe het infuus mijn arm ingaat. Brrr, getver!
Links van mij staat de infuuspaal met daaraan een zak rode vloeistof, de chemo. Langzaam zie ik het rode gif door de infuusdraad voor mij langs stromen. En terwijl het voor mij langs trekt richting mijn rechterarm, overspoelt mij een gevoel van angst en verdriet. Ik voel de neiging om mijn telefoon te pakken of met mijn vriend te gaan praten om mezelf af te leiden van dit nare gevoel, maar ik besluit om er met mijn aandacht bij te blijven.
Terwijl ik de chemo tintelend door het bloedvat in mijn arm omhoog voel stromen, houd ik mijn aandacht bij het drukkende gevoel in mijn buik, dat zich als een balon van verdriet opblaast richting mijn borst. Ik laat mijn tranen stromen, zodat mijn lichaam kan ontladen van de fysieke sensaties van deze emotie. Door de aandacht bij het verdriet te houden, realiseer ik me dat het verdriet gaat over de schade die ik mezelf toebreng met deze rode troep.
Ter plekke besluit ik om mezelf alvast te vergeven voor alle schade die ik mijn lichaam nog ga aandoen in de kuren die nog gaan komen. Iets in mij weet dat er betere oplossingen moeten bestaan voor het probleem van deze tumor, maar ik heb nu niet de tijd om daar naar op zoek te gaan. Deze kuren zijn – met de kennis van dat moment – de beste manier om mezelf extra tijd te kopen. Tijd waarin ik op zoek kan gaan naar de oorzaken van de enorme disbalans in mijn lijf, waardoor deze tumor heeft kunnen ontstaan. Ik besluit dat ik deze zoektocht aan mezelf verplicht ben, straks na het betalen van deze enorme prijs. Een prijs waar ik tijdens mijn eerste chemo nog amper een beeld van kan vormen.
Wil je de blog van ‘Hanneke vertelt…’ automatisch in je mailbox ontvangen? Meld je dan hier aan.